Aandacht als luxe artikel

Mijn moeder belt me op: ‘kom je me even ophalen? Ik zit met Annie bij de spoedpost van het ziekenhuis’.

Annie is een vriendin van mijn moeder, ze is alleenstaand, 81 jaar en heeft onlangs een nieuwe heup gekregen. Ter revalidatie logeert zij een paar weken in een verzorgingstehuis, maar nu had ze ook last van haar maag gekregen. Na vier dagen tobben is zij met de ambulance naar de spoedpost gebracht. Mijn moeder ging met haar mee, en nu zaten ze samen uren te wachten. Op de gang van de spoedpost. Want er was geen traumakamer beschikbaar. Daar hadden de dames alle begrip voor, ook al was het wel wat raar om uren langs de wand van een gang te zitten en liggen. Ze keken naar het voorbij rennen van verpleegkundigen en artsen.

Toen ik binnenkwam, waren ze net naar een lege traumakamer overgebracht. Vanaf daar zouden ze wachten op een plekje op de afdeling. Even rust en ze kregen ze iets te eten. Twee kleffe witte boterhammen, met een kopje automatenkoffie. Ik vond het er niet aantrekkelijk uitzien, maar de beide dames genoten van de maaltijd. Niet zo gek, na 3 uur wachten, voorafgegaan door de schrik van de acute opname, het ambulanceritje en alle zenuwen.

De vrijwilligster die mij ook koffie aanbood, was bijna net zo oud als mijn moeder, en erg aardig. ‘Gelukkig dat zij er is’, zei Annie, ‘anders hadden we nooit iets te eten gekregen’. Terwijl we wachtten, luisterde ik naar de observaties van de beide dames. ‘Ze hebben het zo druk hier. Ze vliegen door de gang. En wat zijn ze jong he.’

Mijn moeder vertelt met enige pret over de zuster die bij tijd en wijle langs vliegt om bloed te prikken, een ECG te maken en wat al niet meer. ‘Daar valt niet mee te spotten hoor. Als het ziekenhuis instort zorgt zij dat de boel toch blijft draaien’, zegt mijn moeder. ‘Ze kwam net zeggen dat Annie naar de afdeling mag, maar ze gaat eerst eten, voordat ze Annie kan overdragen’

De tijd tikt verder, we wachten. Dan komen twee verpleegkundigen de kamer op. Ze hebben een rolstoel bij zich, tijd om naar de afdeling te gaan.

Ik kijk naar de scène die zich nu afspeelt. De spoedzuster, (waar je inderdaad niet mee kan spotten), neemt luid en duidelijk de regie. Zonder iemand van ons aan te kijken, pakt ze de arm van Annie, waardoor ze duidelijk maakt dat Annie moet opstaan, en in de rolstoel moet plaatsnemen. Ondertussen draagt ze over aan haar collega. “MEVROUW HEEFT EEN BOTERHAMMETJE GEGETEN, MORGEN KRIJGT ZE DE GASTRO”, schalt het door de kamer en waarschijnlijk ook over de gang. De afdelingszuster geeft ons ondertussen een hand, waarbij ze zich voorstelt. Haar naam gaat verloren in de luide overdracht van de spoedzuster.

Na het lange, lange wachten wordt er nu tempo verwacht. Mijn moeder springt zo ongeveer in de houding, ze graait snel de tas van Annie en haar eigen spullen bij elkaar. Ook Annie wordt subtiel tot spoed gemaand, maar dat gaat langs haar heen. Op gemak fatsoeneert ze haar kleding voordat zij plaatsneemt in de rolstoel. En waarom zou ze de signalen oppakken als er ondertussen over haar gesproken wordt, en niet met haar.

‘Staat íe op de rem?’ vraagt ze. Geen antwoord, ze gaat toch maar in de rolstoel zitten. Ik gris haar jas van een haakje en we rennen achter de afdelingszuster aan, die nog steeds in gesprek is met de spoedzuster. Het overdragen is overgegaan in collegiaal gebabbel. ‘Zit jij alweer in de nachtdienst?’ Nee, collega is vorige week vrij geweest, ze hebben elkaar al een aantal weken niet gezien. Zonder afscheid te nemen, beent de spoedzuster de gang weer op. Een zekere rust komt over ons terwijl we richting de afdeling lopen.

Zodra we op de zaal komen maakt de rust plaats voor handelen van de zuster. Computer opstarten, bloeddruk meten, saturatie meten. Alles gaat snel, zonder ook maar enige tekst en uitleg krijgt Annie de bloeddrukband om haar arm, het saturatiemetertje op haar vinger. Mijn moeder en ik voelen ons een beetje ongemakkelijk, we zijn teveel in deze kamer, en besluiten dat we beter kunnen gaan. Dat mag pas als mijn moeder haar gegevens heeft achtergelaten. Die moeten in de computer die maar niet wil opstarten.

De band van de bloeddrukmeter knijpt stevig in de arm van Annie. Ondertussen zoeken mijn moeder en ik naar een handige plek voor de wandelkruk van Annie, voor als ze naar het toilet moet. ‘Dat kleine stukje kan ik wel zonder kruk lopen’ zegt ze dapper. De zuster reageert dat er op de kamer zelf geen toilet is. In hoog tempo legt ze uit waar het toilet is. Annie knikt, enigszins verbaasd over het ontbreken van het toilet. Ik vraag me af of ze de routebeschrijving kan volgen, ondertussen gaat de band om haar arm weer in de knijpstand.

De medische zorg voor Annie is uitstekend. Haar lichaam krijgt de zorg die het nodig heeft. Alleen zijzelf schiet een beetje te kort. Geen tijd voor een praatje, geen tijd voor een belangstellende vraag. Geen tijd voor aandacht. Annie berust er in, ze is het inmiddels wel gewend, ook in het verzorgingstehuis waar ze een paar weken revalideert, rent het zorgpersoneel, zonder echt contact, de kamer in en uit.

Begrijp me goed, ik verwijt de twee zusters uit dit verhaal niets. De zorg is de laatste jaren dusdanig uitgekleed dat alleen handelen in hoog tempo nog mogelijk lijkt. Ik zie ook dat de twee jonge zusters proberen te overleven in de waan van de dag. Wellicht dat zij uit zelfbescherming geen oog meer hebben voor de mens Annie en alle andere patiënten waar ze voor zorgen.

Waar ik me zorgen over maak is wat er zal gebeuren als we dit normaal gaan vinden. En zo ver zijn we bijna. Aandacht, contact, zachtheid, het zijn die dingen die het werken in de zorg mooi maken en die waarde toevoegen aan de kwaliteit van onze zorg. Laat dit alsjeblieft geen luxeartikel worden.